In de ene hoek van de Bibliotheek zit de jonge Lilia uit Armenië in een eenvoudig Nederlands boek te lezen en schrijft ze de woorden op die ze niet kent. In de andere hoek overhoort taalvrijwilliger Peter de Iraakse Zina die hard werkt voor haar Staatsexamen Nederlands. Een Chinese vrouw van bijna zestig, getrouwd met een oudere Nederlandse man, vertelt aan de taalcoördinator dat ze beter Nederlands wil leren. Taalvrijwilliger Wim heeft zijn vaste wekelijkse afspraak met een Engelsman die beter wil leren praten. Hij weet heel veel van de Nederlandse taal, maar iedereen praat Engels met hem. Boven zit Jenny. Ze leert aan drie vrouwen uit Bhutan, Turkije en Irak woorden over je lichaam en over gezondheid. Het lijkt wel Babylon in de Bibliotheek.
Al deze mensen, die niet zijn geboren in Nederland, willen beter de Nederlandse taal leren schrijven, lezen en spreken. Ze wonen sinds kort of al langere tijd in ons land. In de Bibliotheken van Ermelo, Harderwijk, Nunspeet en Putten hebben vele tientallen mensen een taalvrijwilliger gevonden die hen gratis verder helpt. De Taalhuizen bieden hulp aan mensen die (niet meer) inburgeringsplichtig zijn. Anderen worden doorverwezen naar taalscholen.
Nog regelmatig gebruiken al die mensen hun eigen taal of een gezamenlijke tweede taal als Engels of Frans of Spaans, maar meer en meer kunnen ze hun verhaal vertellen in het Nederlands. In de Taalhuizen van de Bibliotheken wordt het dus geen Babylonische spraakverwarring, maar hoor je steeds meer Nederlandse woorden en zinnen uitgesproken met een exotisch accent.
Pinkvinger
Op de tweede verdieping in Bibliotheek Harderwijk staat een hoge grote tafel met barkrukken. Aan een hoek zit taalvrijwilliger Jenny te praten met drie deelnemers. ‘Meestal zijn we met vijf vrouwen. Op woensdagmorgen zitten we bij elkaar en praten in eenvoudig Nederlands over onderwerpen die dicht bij hun leven staan. Ze hebben de afgelopen weken leren klokkijken en de lichaamsdelen kunnen ze benoemen. We lezen erover in de ‘Succes’ boeken van de Bibliotheek en spreken met elkaar.’
De taaldeelnemers willen meteen laten horen wat ze al kunnen. Bina, Nurgul en Bhoutaina wijzen op hun hand en zeggen soepel: duim, wijsvinger, middelvinger, ringvinger en pinkvinger.
De vrouwen willen ook graag vertellen waarom ze Nederlands willen leren. Bina spreekt haar eigen taal en een beetje Engels. Die moeilijke Nederlandse woorden kan ze lastig onthouden, maar ze wil wel haar kinderen begrijpen als ze haar iets in het Nederlands vertellen. Zeventien jaar geleden werden Bina en haar man en kinderen weggejaagd uit hun huis en hun winkel in Bhutan. Alles werd stukgeslagen. Lange tijd woonden ze met hun twee dochters en hun zoon in een vluchtelingenkamp in Nepal. Omdat haar man problemen had met zijn nieren zijn hij en zijn gezin door Nederland uitgenodigd. Ze konden een huis huren in Harderwijk. Nu werkt hij als kok in het plaatselijke Indiase restaurant.
Gevlucht
Bouthaina wil de taal graag beter leren spreken om zo makkelijker contact te kunnen hebben met de Nederlandse buren en stadsgenoten. Ook heeft ze de taal nodig om haar man, die gezondheidsproblemen heeft, beter te kunnen helpen als hij naar de dokter en naar de specialist moet. Bouthaina komt uit Irak. Haar man vluchtte tien jaar geleden naar Nederland. Zij zat met haar zoon en dochter vijf jaar in een vluchtelingenkamp in Libanon voor ze zich bij hun vader en man konden voegen. Haar zoon en dochter gaan naar school en vinden goed hun weg in Nederland.
Nurgul is een Turks/Koerdische jonge vrouw die nu zes jaar in Nederland woont bij haar man en zijn familie, in één huis. Ze spreekt de taal maar weinig en ze zegt dat ze de Nederlandse taal ingewikkeld vindt. Nu haar vierjarig zoontje naar school gaat wordt het voor haar belangrijk en noodzakelijk om de Nederlandse taal beter te leren spreken.
Oefenen
Nurgul heeft op Landstede twee jaar een Nederlandse cursus gedaan. Het is voor haar en voor veel anderen moeilijk om de taal snel goed te leren. Het kost tijd om goed een andere taal te leren spreken. Het beste is als je zoveel mogelijk de kans grijpt of krijgt om te oefenen. Dat laatste is bijvoorbeeld een probleem voor de Engelsman. Hij weet veel van de taal, maar bijna iedereen begint in het Engels als ze zijn accent horen. Ook de Chinese vrouw moet veel praten met Nederlanders om haar uitspraak te verbeteren. De Iraakse en de Armeense vrouwen in het Taalhuis zijn hoogopgeleid en leren met hulp van de taalvrijwilligers sneller de Nederlandse taal te spreken. Ze willen allebei zo snel mogelijk aan de slag: de één als apotheker en de ander als docent.
Zo zijn er inmiddels nog tientallen mensen meer die een weg hebben gevonden naar het Taalhuis. Er zijn er nog meer welkom!